Densiteit van demersale vissoorten in de Oosterschelde periode 1983-1990
Maandag, H. (Ed.) (1999). Densiteit van demersale vissoorten in de Oosterschelde periode 1983-1990. Graduate Thesis. Hogeschool Zeeland: Yerseke. 34 pp.
Fauna > Aquatic organisms > Aquatic animals > Fish > Estuarine organisms > Brackishwater fish Population characteristics > Population density Pisces [WoRMS] ANE, Nederland, Oosterschelde [Marine Regions] Brak water
Vanuit de amateurvisserij zijn klachten naar voren gekomen dat de (plat) visstand, na het voltooien van de stormvloedkering (1986) achteruit is gegaan. Voor het NIOO-CEMO is dit aanleiding de vangstgegevens uit de periode 1983 -1990 nader te onderzoeken en om tevens na te gaan of vervolgonderzoek nodig is.In de periode 1983 - 1990 is door NIOO-CEMO 1 tot 4 maal per jaar bemonsterd op demersale vis, op 36 locaties in de Oosterschelde. Er werd gevist met een boomkor van 3 m. breed met een maaswijdte van 10 mm, zoveel mogelijk over een lengte van 1000m vóór de stroom. De efficiëntie van deze methode wordt op 20 % geschat.Tijdens het onderzoek zijn 42 verschillende soorten vis gevangen. Hiervan zijn de meeste demersale vissoorten, maar er zitten ook enkele pelagische soorten tussen. Veel vissoorten hebben een bepaalde seizoensvoorkeur, dieptevoorkeur en / of voorkeur voor bodemmateriaal.Niet elke vissoort wordt even efficiënt gevangen met bovenstaande methode. Zeenaalden bijvoorbeeld hebben een kleine rompdiameter en blijven enkel in het net zitten wanneer de mazen enigszins worden afgesloten (met zeewier of slib).In het voorjaar is de densiteit ongeveer driemaal lager (ongeveer 100 vissen per 1000m²) dan in het najaar (350 vissen per 1000m²). Het aantal soorten is in juni het hoogst en in het najaar en de winter lager. Uit een clusteranalyse bleek een duidelijke zomer - winter wisseling van dichtheden en soorten. Er zijn twee groepen in anti-fase met elkaar.Aan het verloop van de densiteit dragen de platvissen het meest mee. In het najaar hebben ook de grondels en de haringachtigen (enkel in november) een belangrijk aandeel. Kabeljauwachtigen komen het meest voor in de zomer en zeer weinig in de winter en het voorjaar.In 1987 is de densiteit het hoogst, ongeveer 4 maal hoger dan in de jaren ervoor en erna. In deze piek zijn het vooral platvissen maar ook grondels en haringachtigen die in grotere aantallen vertegenwoordigd zijn dan in de meeste andere jaren.Naarmate je dieper de Oosterschelde ingaat daalt de dichtheid met ongeveer de helft, in de kom is de densiteit weer hoger. In de kom komen naast platvissen ook veel grondels, kabeljauwachtigen en haringen voor, deze laatste groep komt in de andere delen van de Oosterschelde erg weinig voor. Het aantal soorten is overal gelijk.Enkel haringachtigen hebben een duidelijke voorkeur voor dieptes van 11 tot 15 meter, verder is de densiteit en het aantal soorten op elke diepte ongeveer gelijk.De periode is te kort om de van nature sterk aanwezige populatiedynamiek te herkennen. Het is daarom belangrijk om het onderzoek te vervolgen en dan vooral voor een lange periode. Het aantal monsterlocaties kan worden teruggebracht, terwijl nog een goede vergelijking van de densiteit in de vorige periode mogelijk blijft.
Alle informatie in het Integrated Marine Information System (IMIS) valt onder het VLIZ Privacy beleid